OSSE HISTORIE
DE JOODSE GEMEENSCHAP IN OSS
artikel bij leerlijn; Geloofwaardige gebouwen

synagoge_Bijenen_BCC0110 (jpg)


Door Agnes Lewe, archivaris Stadsarchief Oss

Vooraf:

Het is belangrijk om op te merken dat om Jood te zijn het niet uitmaakt wat je gelooft of wat je doet. Iemand die geboren is uit niet-Joodse ouders en die niet het formele proces van conversie heeft doorgemaakt maar die alles gelooft wat orthodoxe Joden geloven en die zich aan iedere wet en gewoonte van het Jodendom houdt, is nog steeds geen Jood, zelfs niet in de ogen van de meest liberale stromingen van het Jodendom, en iemand die geboren is uit een Joodse moeder, maar die een atheïst is en nimmer de Joodse godsdienst gepraktiseerd heeft, is toch een Jood, zelfs in de ogen van de ultra-orthodoxen. In deze betekenis is het Jodendom meer een nationaliteit dan andere godsdiensten en Jood zijn is het hebben van een nationaliteit.[1]

Vanaf de 18e eeuw kennen we in Oss en Berghem, Lith, Ravenstein, Heesch en Dinther joodse bewoners. Op 31 mei 1758 kreeg bijvoorbeeld Levi Soesman het poorter- en burgerrecht van Oss. De joodse gemeente hield hun godsdienstige bijeenkomsten in particuliere woningen of reisden naar de synagoge van 's Hertogenbosch. Maar in de 19e eeuw groeide het aantal joden in Oss snel en stichtten zij een eigen synagoge. Van ongeveer 1805 tot 2010 heeft de joodse gemeenschap in Oss een eigen synagoge gehad. Daar werden gebedsdiensten gehouden maar ook andere bijeenkomsten, er werd onderwijs gegeven en er werden feesten gevierd.

De joodse gemeente, of zoals zij ook werd genoemd het "Nederlandsch Israëlitische kerkgenootschap" had in deze hele periode geen eigen rabbijn. Dit is een groot verschil met andere religieuze gemeenschappen. In de meeste christelijke diensten moet daarnaast ook een priester aanwezig zijn, iemand met speciale autoriteit om bepaalde heilige rituelen uit te voeren. In de synagoge is dit niet het geval: iedere godsdienstige en meerderjarige man met een goede moraal en karakter en voldoende kennis van de gebeden en melodieën kan in beginsel de gebedsdienst leiden.[2] De enige vereiste is dat er tien mannen aanwezig zijn.

Een rabbijn is eenvoudig een leraar, iemand met voldoende kennis van en opleiding in de "halacha" (Joodse wet) en traditie om de gemeenschap te onderwijzen en om antwoord te geven op vragen en om meningsverschillen over halachische problemen op te lossen.

In de dienst is de chazzan (voorzanger) het belangrijkst, de persoon die de gemeente in het gebed voorgaat. Omdat zang vaak een belangrijke rol speelt bij de Joodse dienst, hebben gemeenten vaak een professionele chazzan in dienst, iemand met zowel muzikale capaciteiten als godsdienstkennis en kapaciteiten als leraar. Ook de joodse gemeente in Oss had lange tijd een eigen chazzan.

Daarnaast is er een grote rol voor de gabbai of gabbe (voorlezer). Een gabbai is een leek die vrijwillig allerlei taken op zich neemt in verband met het lezen uit de Tora tijdens de diensten. (In de nauwste betekenis is Tora de vijf eerste boeken van de Bijbel; in brede zin is Tora het hele lichaam van de Joodse leer.) Joden die zich aan de Tora-voorschriften houden, bidden drie maal per dag in een formele dienst. Dienst mogen doen als gabbai is een grote eer en dat mag doorgaans worden gedaan door iemand die deskundig is in Tora en het lezen daarvan. De viering van de sabbath en van de grote feestdagen vindt eveneens plaats in de synagoge (en in huiselijke kring). Volgens de orthodoxe leefregels mag er op de sabbath (zaterdag) en de feestdagen ook niet gewerkt worden. De tijd moet worden besteed aan gebed, studie en het gezin. Het is dan bijvoorbeeld verboden om te schrijven, te reizen, vuur te maken en elektriciteit te gebruiken. De belangrijkste Joodse feestdagen zijn:

  • Pesach (= Pasen)
  • Sjavoeot (= Wekenfeest)
  • Rosj Hasjana (= Joods Nieuwjaar)
  • Jom Kipoer (= Grote Verzoendag)
  • Soekot (= Loofhuttenfeest)
  • Sjemini Atseret (= Slotfeest)
  • Simchat Tora (= Vreugde der Wet )

De Joodse feestdagen vallen altijd op dezelfde data in het Joodse jaar, maar dat loopt niet synchroon met de Gregoriaanse kalender. Hierdoor vallen de Joodse feestdagen ieder jaar op een andere dag van het 'gewone' jaar.

De joodse gemeente in Oss werd in de 19e eeuw bestuurd door een opziender-manhigiem, een penningmeester en een ouderling. Deze functies werden uitgeoefend door personen die in hoog aanzien stonden. Vele jaren hebben leden van de families Van den Bergh en Van der Wielen in het bestuur van Oss gezeten. In de jaren '30 en '40 van de 20e eeuw vinden we de namen van Elsbach, Van Leeuwen, Hes en Van Zwanenberg. Het bestuur is dan gemoderniseerd en kent voorzitters, secretaris en penningmeester; ook de twee godsdienstleraren maken deel uit van het bestuur. Bij bijzondere gelegenheden kwamen wel eens rabbijnen uit 's Hertogenbos of andere grote steden naar Oss, bijvoorbeeld bij de opening van de gerestaureerde synagoge of bij een lustrumfeest van de gemeenschap.

Het geloof speelde ook een rol in de industrie. Toen de joodse ondernemer Simon van den Bergh in 1891 zijn margarinefabriek verhuisde van Oss naar Rotterdam, gingen veel van zijn joodse arbeiders mee omdat hij tot op zekere hoogte rekening hield met hun religieuze wetten. In de margarinefabriek van de katholieke Jan Jurgens werden in beginsel geen joden aangenomen[3]; er werkten in meerderheid katholieke arbeiders. Voor hen was de zondag de vrije dag. Bij Zwanenberg en Hartog werd meer op zondag gewerkt dan bij Jurgens, maar extra vrije dagen waren er niet voor joodse werknemers. Daarin was Van den Bergh een uitzondering.[4]

Naast de eigenlijke synagoge in de tuin van de Koornstraat 1 beschikte de Osse joodse gemeente vanaf 1879 over een ambtswoning (voorhuis Koornstraat 1). Die woning was bestemd voor de koster en/of godsdienstleraar. In hetzelfde huis was ook een schoollokaal (sjoel) en een vergaderlokaal (chewre) en een ritueel bad (mikweh). De onderwijzer van de joodse school gaf in het begin zowel godsdienstonderwijs als maatschappelijk onderwijs. Arme kinderen werden kosteloos onderwezen. In het begin van de 20e eeuw werd alleen nog godsdienstles gegeven (ceider) aan zowel jongens als meisjes.[5]

Er was in Oss al in 1866 een matzebakkerij die goedgekeurd was door de opperrabbijn van Noord-Brabant en er waren een aantal kosjere slagers. Voor joden die de spijswetten na willen leven is het belangrijk te weten waar zij "kosjere" voedingsmiddelen kunnen kopen. Het Hebreeuwse woord kosjer betekent „geschikt." Door de geschiedenis heen is de instandhouding van de spijswetten steeds een kenmerk geweest van de Joodse identiteit. Misschien meer dan iedere andere mitswa (religieuze wet) benadrukken de kasjroet-voorschriften dat het Jodendom meer is dan alleen een godsdienst in de traditionele betekenis van het woord.

Binnen de joodse gemeenschap van Oss en omstreken was zeker niet iedereen streng religieus. Er waren wel een aantal religieuze verenigingen: Gemiloes Chasodim we-Talmoed Thora (een religieuze studievereniging die ook bij stervenden waakte en begrafenissen verzorgde); Ets Chajim (een vereniging die mondeling overgeleverde tradities levendig hield), Hachnosas Ourechim (voor het ontvangen van gasten en de zorg voor reisenden en vluchtelingen); Chevras Nosjim (een vrouwenvereniging) en een jeugdzafdeling van de traditionalistische Agoeda Jisraël. Maar daarnaast was er ook de toneelvereniging Wilhelmina en de Joodsche Sociëteit. Zij waren meer op wereldse dingen gericht. Wilhelmina had een tijd lang een eigen voetbal-afdeling.[6] In de jaren '30 was er in Oss ook een afdeling van de Nederlandse Zionistenbond en een afdeling van de zionistische jeugdbeweging "Aleh". Deze verenigingen werden na de bezetting verboden, eerst de politieke en dan de ideële. Vooral de laatsten bleven echter vergaderen in het "chewre"-lokaal. [7]

In het najaar van 1941 werd in Oss een joodse lagere school opgericht omdat het joodse kinderen verboden was om openbaar onderwijs te volgen. De lessen werden op de Koornstraat gegeven. In 1942 kwam ook de kleuterschool naar het schoollokaal bij de synagoge. Kinderen in het voortgezet onderwijs gingen naar een joods lyceum in Den Bosch.

Na de oorlog kwam een aantal vooraanstaande leden van de joodse gemeenschap die in de buurt waren ondergedoken of tijdelijk waren geëmigreerd terug naar Oss. Onder hen waren leden van de families Van Zwanenberg, Oppenheimer, Hes, Van Os en De Winter. Zij pakten de draad weer op. De bijeenkomsten werden gehouden in een vergaderlokaal aan de Koornstraat. De synagoge zelf was door de bezetter verwoest. Gazzan Jacob Goldschmid, die 40 jaar lang voorzanger was geweest, werd in 1943 vermoord in Sobibor. De Osse gemeenschap heeft na hem geen eigen voorzanger meer in dienst gehad.

Toch was er een tijd lang een levendige joodse gemeenschap, die zelfs nog een nieuwe synagoge bouwde omdat de oude was verwoest door de bezetters en hun Osse handlangers. In de loop der jaren werd de gemeenschap echter steeds kleiner en uiteindelijk te klein om nog regelmatig diensten te houden. De synagoge werd gesloten.

 


 

Noten/bronnen:
http://www.joodsleven.nl/Encyclopedie/Jood/WieIsJood.htm

Deze en de volgende alinea zijn in licht aangepaste vorm overgenomen van diverse stukken uit  http://www.joodsleven.nl/Encyclopedie/inhoud.htm

Schrover, M. "Gij zult het bokje niet koken in de melk zijner moeder", in: Venter, fabriqueur, fabrikant, p. 174.

Schrover, a.a.o., p. 187.

Overwegend gebaseerd op Bader, Bekwame & rechtschapen mannen

Waocht 's ekkes 12-11-1988

Bollegraaf, p. 11.

 


Terug
Naar boven